Het lijkt wel een soort van bevrijding als de laatste tros wordt losgegooid en het schip zich van de wal losmaakt. Te lang had het werkeloos langs de kant liggen wegroesten. Bijna plechtig wendt het nu langzaam de steven en vaart dan gestaag richting havenmonding, uitgewuifd en nagekeken door een handjevol mensen waarvan een enkeling op de kade zelfs nog een stukje meeloopt. Voorbij het puntje van de pier wacht geduldig de lang verwachte uitgestrekte zee. Met de deining die toeneemt zet ook de schemering in en het schip duikt buitengaats gretig met de boeg in de eerste aanrollende golven. Wit schuim spat wild en hoog op; de dans met de zee is begonnen.
De kade stroomt leeg, lichten worden ontstoken en slechts die enkeling kijkt het schip na totdat het compleet uit het gezichtsveld is verdwenen om dan ook af te druipen. Na de kadans van de rollers bereikt het schip uiteindelijk dieper water en in het schuimspoor van de schroef wordt de haven steeds kleiner en openbaart zich links en rechts de kustlijn. De horizon, nog scherp afgetekend door de ondergaande zon, wacht. Daarachter een nieuwe horizon. En daarachter nog een. Donker en onbekend.