Dubbele bodems heeft ze en valluiken
oogverblindend gecamoufleerd,
om er hals over de bedwelmde kop in te duiken en
dan door haar sappen te worden verteerd.
Verraderlijk, als de losse roede van een trede,
zijdezacht haar wellustige strikken,
lig ik nu gebroken hier beneden in
mijn zoetste bloed te stikken.
Hoe gretig leg ik mijn hoofd op haar hakblok neer,
hoe gulzig hap ik in het voorgehouden aas en
ondervind ik keer op keer helaas:
’t Is alles behalve fijn om de geliefde
van een dame met een bekoorlijke borderline te zijn.