Een groeidiamant kluistert zich in mijn bestaan,
verankert zich in mijn hunkerend lijf en leden.
Als ’n sprankelende fontein in mijn ziel zal
zij moeten worden aanbeden en
gelijk schimmel en zwam niet kunnen worden vermeden.
Overspoeld zal ik worden en
laveloos gestaag
trek ik al mijn defensies omlaag en
geef mij over aan een genadeloos heden.
Zet zij zich vast, so be it,
ben ik de bolster en zij de pit.
Weekt zij zich los en drijft weg met de stroom;
rest mij een herinnering of slechts een droom.