Uit ’n onrustige slaap ontwakend,
ontsnapt aan de doolhoven der nacht,
suizen muren, blikt ‘n spiegel blakend vol
onbekende vuren die haar betasten glanzend zacht.
In haar hoeken lijkt iets heel gestaag
geruisloos in haar weg te glijden.
De kamer snikt en weet zich traag van
haar verduisterd aangezicht te bevrijden.
‘n Droom verdwijnt langzaam,
als lichtverdovende pijn en
smelt dan voorgoed weg in
oogververblindende zonneschijn.